Voor jongeren
Text

Wie was Rachab?

Les 5 hoofdstuk 2

In het boek Numeri hoofdstuk dertien en veertien lees je dat God aan Mozes de opdracht geeft om twaalf mannen vooruit te sturen om Kanaän te gaan onderzoeken. Die mannen worden verspieders genoemd, omdat ze als spionnen het land moesten gaan verkennen. Je kan het eigenlijk wel een beetje vergelijken met een vakantie in een nieuwe stad, op een nieuw vakantiepark. Na een lange rit kom je daar met het gezin aan en het eerste wat je gaat doen is het hele huisje doorrennen om te zien hoe het eruitziet en wat er allemaal is. Terwijl je ouders daarna de auto uitpakken en vooral eerst rustig koffie willen drinken, willen jij en je broertje niets liever dan ook het hele park overgaan om daarna met alle verhalen terug te komen over het zwembad; de menukaart van het restaurant; het klimbos en alle andere dingen die er wel of niet zijn. Zo, maar dan in het groot en in het geheim, moeten er twaalf mensen het land Kanaän gaan verkennen. Het land is prachtig groen en vruchtbaar; de trossen druiven en vijgen enorm zwaar zo groot en sappig zijn de vruchten; alles aan het land is mooi en overvloedig.

Maar er is meer. Niet alleen het land en de vruchten zijn groot, ook de inwoners zijn groot en sterk. De verspieders hebben sterke muren rond de steden gezien en reuzen (die worden in de bijbel Enakieten genoemd) in het land. Ze komen niet opgewekt en enthousiast terug, maar bang. Ze zeggen tegen Mozes: ‘We zullen niet in leven kunnen blijven in dat land waar we geweest zijn! Alle mensen die we daar hebben gezien zijn erg groot. Vergeleken met hen zijn wij maar sprinkhanen en zo dachten zij óók over ons.’ Je begrijpt dat hierdoor het hele volk bang wordt. Ze beginnen met jammeren en klagen. ‘Waarom zijn we niet in Egypte gebleven? Of in deze woestijn gestorven? Hoezo brengt God ons naar dit land? We zullen er gedood worden! Laten we een andere leider kiezen en teruggaan naar Egypte.’

Behalve Jozua en Kaleb. Twee van de twaalf spionnen. Zij zeggen tegen de Israëlieten: ‘Het land dat wij verkend hebben, is een prachtig en vruchtbaar land! Als de Heer met ons is, zal Hij het ons geven. Maar dan moeten jullie niet tegen Hem in opstand komen. En ook niet bang zijn voor het volk dat daar woont. We kunnen hen wel aan! Want ze hebben niemand die hen nog beschermt. Maar wíj hebben de Heer! Hij is met ons. Wees toch niet bang!’ (Numeri 14:7-9)

Lang verhaal kort. Het volk mag door hun opstand het land Kanaän niet in en Jozua en Kaleb zijn de enige twee mannen van hun leeftijd die veertig jaar later nog leven en nu de nieuwe generatie van het volk Israël het Beloofde Land in zullen brengen. Deze twee mannen bleven geloven in hun Wonderlijke God. En wij gaan verder naar Rachab. Zij durft moedig te zijn voor een onbekende God. Ze heeft alle wonderen van het volk Israël niet meegemaakt, maar kiest ervoor om Hem toch te geloven.

God heeft middelen en oplossingen die wij ons niet kunnen voorstellen. Zijn zorg gaat ons voorstellingsvermogen zo ver te boven. Daarom heet geloven ook geloven. Je kan het zelf niet bedenken, niet regisseren of organiseren maar je geeft jezelf over aan de onbekende plannen van God.

Leave a comment

Comment as a guest:

Name * E-Mail *
Website
Pen