Geheimen van de vuurtoren – Emma Carroll deel 2

Tegen de tijd dat we in de bioscoopzaal aankwamen, werden de lichten al gedimd. We hadden nog maar net onze stoelen gevonden – rij K, zacht fluweel dat prikte in je knieholtes – toen de grote, bordeauxrode gordijnen piepend openzwaaiden. Eerst kwam het bioscoopjournaal. Alle filmvertoningen begonnen zo, met vijf minuten nieuws uit binnen- en buitenland. Het was allemaal heel optimistisch, met een opgewekte Engelse stem die ons vertelde dat alles goed zou komen, ook al lieten de filmbeelden ons platgebombardeerde huizen en slagvelden zien. Met mijn kin op mijn hand keek ik gretig naar het scherm dat zich vulde met grote witte letters en het woord ‘Pathé’.
Op dat moment sprong Sukie overeind. ‘Blijf hier,’ fluisterde ze tegen ons. ‘Als ik over twee minuten niet terug ben, dan zien we elkaar weer in de foyer wanneer de film afgelopen is.’ En zomaar ineens verdween ze.
‘Ze moet vast naar de plee,’ zei Cliff op veelbetekenende toon. ‘Dat avondeten zal wel niet helemaal goed zijn gevallen.’
‘Jij bent echt walgelijk, weet je dat?’ antwoordde ik zonder mijn blik los te maken van het scherm. Het journaal toonde nu beelden van mannen in raf-uniformen die over een vliegveld liepen. Meteen moest ik aan pap denken. In augustus vorig jaar hadden we een telegram van het ministerie van Oorlog ontvangen met de boodschap dat paps vliegtuig boven Frankrijk uit de lucht was geschoten. Zes lange maanden waren verstreken, waarin ik elke dag wel iemand van mijn familie had horen huilen en mijn moeder steeds verdrietiger en magerder was geworden. Het lukte me niet meer een volledige nacht door te slapen. De meeste nachten sliep ik überhaupt nauwelijks.
‘Ga op zoek naar het licht,’ had pap altijd gezegd wanneer ik het moeilijk had. En dat probeerde ik ook. Hij was voor zijn land gestorven, zeiden de mensen. Hij was een held. De beelden die ze op het nieuws lieten zien, hielpen me geloven dat dat waar was, en terwijl ik luisterde naar wat een geweldig goed werk ‘onze jongens’ deden, voelde ik mezelf zwellen van trots. Het journaal van vanavond schakelde over van de raf-mannen naar een stad ergens in het buitenland – ik kreeg niet mee waar. Op de beelden waren hongerig uitziende mensen te zien die in de rij stonden voor eten, aan beide kanten geflankeerd door soldaten. Er lag sneeuw op de grond. De mensen in de rij droegen stervormige lapjes stof op hun jassen. Terwijl ik keek, maakte mijn trots plaats voor een ongemakkelijk gevoel.
De stem van de nieuwslezer – zo vrolijk en opgewekt – paste totaal niet bij wat ik zag. Deze mensen waren niet alleen hongerig: ze waren báng. Ik zag aan hun gezichten hoe wanhopig ze waren, en opeens voelde ik me vreselijk schuldig over alle ophef die wij hadden gemaakt over ons avondeten.
Plotseling stopte de film. De lichten in de zaal gingen aan. Knipperend met mijn ogen keek ik naar de mededeling op het scherm:

LUCHTAANVAL GAANDE.
VERLAAT HET THEATER ALSTUBLIEFT ONMIDDELJK.
GA NAAR DE DICHTSBIJZIJNDE SCHUILKELDER. 

‘Hè, wat stom,’ zei ik en ik reikte naar mijn jas en gasmasker. ‘Kom op, Cliff , we kunnen maar beter op zoek gaan naar Sukie.'
De mensen begonnen de zaal uit te stromen, al ging het niet bepaald snel. Overal om ons heen klapten stoelzittingen met een bons weer terug omhoog. Jassen werden uitgeschud, hoeden op hoofden gezet. Er werd ook redelijk wat geklaagd.
‘Moeten we ons geld terugvragen?’ vroeg Cliff .
‘Wat?’ Ik was nog steeds half met mijn gedachten bij die arme mensen uit het journaal. ‘O, dat vragen we wel aan Sukie. Hier, houd mijn hand vast.’
We baanden ons zigzaggend een weg door de mensenmassa in de richting van de foyer. Pas toen drong de ernst van onze situatie tot me door. Terwijl ik steeds bezorgder begon te worden, zei ik tegen mezelf dat dit niet anders was dan alle andere luchtaanvallen – en die kwamen tegenwoordig bijna elke dag voor. De meeste actie vond plaats in de buurt van de havens; op Fairfoot Road, waar wij woonden, zagen we de luchtaanvallen eerder als een bron van ergernis die je midden in de nacht dwong je bed te verlaten en een ijskoude schuilkelder in te duiken.
In de foyer waren de lampen uit. Het enige wat ik kon zien waren de contouren van de voordeuren en de kassa net daarvoor. De ruimte begon vol te stromen met mensen – maar onze zus was nergens te bekennen.
‘Ze kan toch niet nog steeds op de wc zitten?’ Cliff s hand voelde plakkerig in de mijne.
‘Ze is vast haar neus aan het poederen,’ zei ik met een overtuiging waar ik zelf niets van geloofde. ‘Je hebt zelf gezien hoe ze zich heeft opgetut voor vanavond.’
‘Ze lijkt precies op mam.’
‘Ja, omdat ze mams beste jas aanheeft, daarom.’ Ik tikte zenuwachtig met mijn voet. ‘O, kom op, Sukie.’
Toen de laatste paar mensen vanuit de zaal de foyer inkwamen, leek de sfeer om te slaan. Mensen begonnen te rennen en persten zich de menigte in, die zich verdrong voor de uitgang van de bioscoop.
‘Niet duwen!’ riep een man, alsof hij de leiding had. ‘We halen jullie er allemaal uit, maar blijf alstublieft rustig!’ Ik greep Cliff s hand nog steviger vast, onzeker over wat ik moest doen: op Sukie blijven wachten of met de rest naar de dichtstbijzijnde schuilkelder gaan? Iemand scheen met een zaklamp op de vloer zodat mensen konden zien waar ze liepen. Maar toen ging de zaklamp ook uit. Een vrouw gilde, en hoewel niemand anders meedeed, kon je voelen dat de paniek zich opbouwde. Ik haalde diep adem, in een poging kalm te blijven.
‘Blijf hier, Cliff . Ik ga op zoek naar –’ Er belandde een zware hand op mijn schouder.
‘Hé, jullie daar.’ Het was de man die de leiding had. ‘Wat staan jullie hier te treuzelen?’
Ik probeerde het uit te leggen: ‘Mijn zus zit op het toilet.’ ‘Dat heb ik zojuist gecheckt. D’r is niemand meer binnen behalve wij, liefje.’ De tweede stem was van een vrouw.
Twee paar handen duwden ons naar de deur. Voordat ik ze van me af kon schudden, stonden we al buiten op de stoep. Meteen werd ik overspoeld door kabaal en de geur van vuur. Ik voelde een steek van pure, ijskoude angst. Hoog in de lucht gleden de lichtbundels van zoeklichten kriskras door de duisternis.
Nu al hoorde ik het vage gebulder van onze kanonnen terwijl de Duitse vliegtuigen dichterbij kwamen, en ik vocht tegen de drang om mijn armen beschermend over mijn hoofd te slaan.

Dit komt uit:

Geheimen van de vuurtoren van Emma Carroll is een hartverwarmend oorlogsverhaal. Het is Londen, 1941. Olivia gaat met haar broertje en zus Sukie naar de film. Maar dan gaat het luchtalarm, en volgt er een luchtaanval. Als Olivia wakker wordt in het ziekenhuis, is Sukie verdwenen. Olivia en haar broertje worden geëvacueerd naar Budmouth, een dorpje aan zee. De enige bewoner die nog plek heeft is Ephraim, de vuurtorenwachter. Maar hij is niet gewend aan kinderen en gedraagt zich geheimzinnig. Olivia gaat op onderzoek uit en ontdekt dat er een groep Joodse vluchtelingen per boot aan zal komen vanuit Frankrijk. Heeft het geheimzinnige briefje uit Sukies jas er iets mee te maken? Zal ze haar zus binnenkort weer terugzien?