Hoofdstuk 1
We waren halverwege het bioscoopjournaal toen de luchtaanval begon. Het was een vrijdagavond in januari rond zes uur en we zaten klaar voor de film Het teken van Zorro. De hele maand lang had de Luftwaffe ons al aangevallen; het regende bommen boven Londen.
Dus dat ze ons juist nu niet gewoon even een páár uurtjes met rust konden laten, zorgde ervoor dat ik een nog nét iets grotere hekel aan de Duitsers kreeg. Het uitstapje naar de bioscoop was een idee geweest van mijn zus Sukie, zoals bijna alles dat was. We konden die avond allemaal wel wat lol gebruiken, want na het avondeten dat we vlak daarvoor naar binnen hadden gewerkt, was het een wonder dat we nog leefden.
‘Het lijken wel hersenen,’ had mijn achtjarige broertje Cliff gezegd. Hij tilde het deksel van de pan op om de inhoud aan ons te laten zien. Waarschijnlijk was het gewoon gehakt met aardappelpuree, maar met mams gerechten wist je het maar nooit, zeker niet met de maaltijden die je zelf moest opwarmen wanneer ze tot laat moest werken. En Cliff was dol op smerige details. Hij was zo’n jongen die korstjes van zijn knie pulkte, gewoon om te zien wat eronder zat.
‘Nou, jij hebt niet eens korstjes op je knieën, Olivia,’ zei hij ooit tegen me, alsof er niets ergers bestond. Dat klopte, ik las liever boeken dan dat ik over straat rende. Ik zag dat ook niet echt als een zwakte, eigenlijk. Maar dat vreselijke avondmaal moesten we natuurlijk wel opeten. Niemand gooide eten weg tijdens een oorlog, zelfs niet als je maaltijd leek op hersenen. Je kneep gewoon je neus dicht en nam een hap, waarna je snel een glas water achteroversloeg.
Na afloop zei Sukie, die de oudste was en dus de leiding had, dat we wel een uitstapje hadden verdiend. Zelf had ze de film vorige week al gezien samen met een vriendin.
‘Hij is de kers op de taart. Jullie zullen hem allebei geweldig vinden!’ dweepte ze terwijl we ondertussen overal in huis de verduisteringsgordijnen dicht trokken. En toen plagend tegen mij: ‘Kop op. Het gaat leuk worden!’
Mensen zeiden vaak tegen me dat ik een ernstig gezicht had, omdat ik er altijd somber en bedachtzaam uitzag, net als mijn vader. Volgens mij bedoelden ze gewoon dat ik niet zo knap was als Sukie, maar dat vond ik niet erg want ik was trots op mijn grote zus, niet jaloers. Want ze was van binnen al net zo mooi als van buiten – dat vond iedereen.
‘Zo beter?’ Ik plakte een stralende glimlach op mijn gezicht, zodat Sukie kon zien hoe geweldig ik het vond om uit te gaan, en dan vooral samen met haar. De laatste tijd zagen we haar nog nauwelijks. Ze had sinds kort een penvriendin en deed verschrikkelijk geheimzinnig wanneer er brieven voor haar arriveerden met het poststempel ‘Devon’ erop. We hadden allemaal wel zo’n vermoeden met wie ze schreef: onze buurvrouw Gloria had een jonger zusje dat in Devon woonde. Queenie heette ze, en ze was negentien jaar.
Volgens Sukie was het de nieuwste rage om een penvriendin te hebben. En zoals het altijd ging bij Sukie, ging ze er helemaal in op; elke avond na haar werk schopte ze haar kantoorschoenen uit en verdween naar haar slaapkamer om te schrijven. Het was niet hetzelfde als toen we brieven naar pap hadden gestuurd, toen we elk een eigen zinnetje hadden mogen opschrijven op het officiële blauwe legerpapier. Nu deed Sukie haar slaapkamerdeur dicht. Dit waren háár brieven – van haar en Queenie.
Ik vroeg me regelmatig af wat ze elkaar te zeggen hadden dat zo geheimzinnig was en zo veel tijd in beslag nam. Zodra we onze jassen hadden aangetrokken en onze gasmaskers van het haakje in de gang hadden gehaald, waren we klaar voor de bioscoop. Het was een koude, natte avond, dus we hadden onszelf van top tot teen ingepakt in wollen mutsen en sjaals.
Cliff's wanten, die met een koordje door zijn jas waren geregen, hingen slap aan het einde van zijn mouwen, en in een poging me aan het lachen te krijgen wapperde hij ermee alsof het vleugels waren. Ik was zo opgewonden dat het niet eens bij me opkwam om te vragen waarom Sukie mijn moeders beste groengeruite jas had dichtgeknoopt, in plaats van haar eigen jas. Haar haar zat ook anders, gekruld als dat van een filmster, en ze droeg knalrode lippenstift. Zo zag ze er een stuk ouder uit dan zeventien. Ze leek zelfs wel een beetje op mama – de mama van voor papa was gestorven, die haar haren had gekruld, make-up had gedragen en nog gewoon vertrouwen had gehad in Engeland.
Dit komt uit:
Geheimen van de vuurtoren van Emma Carroll is een hartverwarmend oorlogsverhaal. Het is Londen, 1941. Olivia gaat met haar broertje en zus Sukie naar de film. Maar dan gaat het luchtalarm, en volgt er een luchtaanval. Als Olivia wakker wordt in het ziekenhuis, is Sukie verdwenen. Olivia en haar broertje worden geëvacueerd naar Budmouth, een dorpje aan zee. De enige bewoner die nog plek heeft is Ephraim, de vuurtorenwachter. Maar hij is niet gewend aan kinderen en gedraagt zich geheimzinnig. Olivia gaat op onderzoek uit en ontdekt dat er een groep Joodse vluchtelingen per boot aan zal komen vanuit Frankrijk. Heeft het geheimzinnige briefje uit Sukies jas er iets mee te maken? Zal ze haar zus binnenkort weer terugzien?