De reactie van dr. Martien Brinkman op Spreken over God

Van de Beek over de schepping in Spreken over God

Het is altijd spannend om Van de Beek over de schepping te horen. Hij is zowel theoloog als bioloog. In de biologie promoveerde hij op bramen. Vandaar zijn bijnaam ‘bramen Bram’. Als het over natuurwetenschappelijke gegevens gaat, weet hij waar hij het over heeft. Hij lijkt, waarschijnlijk mede door deze achtergrond, in de loop van zijn leven meer dan menige andere theoloog door de schepping gefascineerd te zijn. In mijn boekenkast staan tenminste drie boeken die je als aanloop zou kunnen beschouwen: De adem van God. De Heilige Geest in kerk en kosmos (1987), Schepping: de wereld als voorspel voor de eeuwigheid (1996) en Toeval of schepping? Scheppingstheologie in de context van het moderne denken (2005).

In elke scheppingstheologie draait het altijd op z’n minst om drie cruciale vragen: Valt God de verzoener in Christus te rijmen met God de schepper? Wat hebben natuurwetenschappelijke gegevens met de bijbelse gegevens te maken? En wat bedoelen we met Gods leiding in de schepping, Gods almacht?

Meestal begint een dogmatiek met de schepping. Zo niet bij Van de Beek. Het is bij hem pas het vijfde hoofdstuk. Betekent dat dat de schepping er niet zo toe doet? Integendeel. De kern van het christelijk geloof, Christus’ kruis, betrekt hij van meet af aan op de schepping. De schepping is geen rozentuin zonder doornen, zoals Christus’ leven dat ook niet was. Onze geschiedenis is een lijdensgeschiedenis, maar juist die gaat niet buiten Christus om, maar wordt door hem als het lam Gods gedragen.

Dat levert een theologie op die lijdensnabij is. Deze God is niet van het lijden in de wereld te scheiden. Een van de indringendste voorbeelden daarvan geeft Van de Beek aan het eind van dit boek. Hij verwijst dan naar een ervaring uit zijn predikantstijd. Het raakt, denk ik, de kern van zijn theologie. Ik neem het betreffende fragment hier letterlijk over: ‘Een jonge vrouw in mijn gemeente had de vreselijkste ellende meegemaakt. Toen ik na de zoveelste ramp bij haar binnenkwam zei ze: ‘Zeg niet dat God dit niet gedaan heeft.’ Het lijkt zo vanzelfsprekend: tegen iemand in de ellende zeggen dat God dit niet gewild heeft. Maar dan ben je je adres kwijt tegen wie je al je pijn kunt uitschreeuwen omdat Hij er verantwoordelijk voor is. En als God dit niet gewild heeft, wie heeft het dan wel gewild? Is er dan een boze macht die sterker is dan Hij? Of ben ik onderworpen aan een duister noodlot waar God ook niets tegen kan doen?’

In Christus ziet Van de Beek ook dit leed gedragen. Daarmee is geen verklaring voor dit lijden gegeven. In de laatste alinea van deze samenvattende studie komt hij weer uit bij de titel van een van zijn eerste boeken: Waarom? (1984). Een woord dat ook door Jezus zelf aan het kruis werd gesproken. ‘In dit Waarom? is er de hoogste nabijheid’ merkt Van de Beek op. We raken hier aan zijn  bevindelijke, pastorale hart.  

Alle klassieke thema’s van de scheppingstheologie krijgen door deze inzet bij het kruis een eigen accent: de godsdiensthistorische achtergrond van het scheppingsverhaal in Genesis, de exegetische uitleg, de scheppingsordeningen, de mens als beeld Gods, Gods voorzienigheid, de rol van natuurwetenschappelijke gegevens, het kwaad, de duivel en de vrije wil.

Verspreid door heel het boek heen klinken ook de antwoorden op de zopas genoemde drie vragen door. Het klassieke probleem  van de gereformeerde orthodoxie  is de verbinding van een strenge, oordelende scheppergod met de vergeving in Christus. In het werk van de dichter Gerrit Achterberg valt die spanning in menig gedicht terug te lezen. Van de Beek lost die op door de scheppergod te verstaan als de God die in Christus het verlorene opzoekt en met zichzelf verzoent. Dat is pastoraal gezien een belangrijke stap. De vraag die dan echter rijst, is of de verbreding die de scheppingstheologie beoogde nu niet weer  teniet wordt gedaan. Want voor wie is het kruis van Christus bestemd? Voor iedereen of alleen voor de gelovigen? Van de Beek zal wellicht antwoorden: de scheppingstheologie was toch ook altijd al alleen maar bestemd voor de gelovigen?  Dat zou punt van discussie kunnen zijn zoals het ook al enkele decennia lang is in de bijbelwetenschap.

De speurtocht naar een gemeenschappelijke taal in het gesprek geloof-natuurwetenschap heeft eigenlijk nog nooit een bevredigend resultaat opgeleverd. Voor een gemeenschappelijk godsbegrip wordt vaak een hoge prijs betaald. Meestal wordt dat een heel afstandelijk godsbegrip, dat ver afstaat van  nabije, Bijbelse beelden. Van de Beek trekt uit die mislukte speurtocht zijn conclusies en koppelt het Bijbelse verhaal nogal rigoureus los van het natuurwetenschappelijke verhaal. Maar het blijft in beide verhalen toch over een-en-dezelfde werkelijkheid gaan? Ook hier lijken mij vragen te liggen.

Het voorbeeld uit het pastoraat van Van de Beek maakte duidelijk dat voor het achterwege laten van een verwijzing naar Gods voorzienigheid en almacht doorgaans een hoge prijs moet worden betaald. Dat lijkt me juist. Maar hoe verwoorden we het alternatief? Het steekt dan nauw. Van de Beek zegt ergens: ‘Het is beter te vertrouwen op een God die we niet begrijpen dan op een God die zijn trouw niet kan waarmaken.’ Maar hoe kunnen we erop vertrouwen dat in onbegrepen trouw Gods trouw wordt waargemaakt? Zoals gezegd raken we hier aan de bevindelijke kant van Van de Beeks theologie. Daar had ik wel meer over willen horen.   

Van de Beek zet in bij een zoekende God en niet bij de zoekende mens. Vanwege zijn inzet bij het kruis is dat begrijpelijk, want dat kruis zal geen zoekend mens ooit vinden. Maar als Van de Beek voor een breed publiek dat de taal van bijbel en theologie niet (meer) kent, zou moeten uitleggen wat dat kruis van Christus nu eigenlijk inhoudt, zou hij dan de zoekende mens toch niet dichter moeten naderen dan hij nu doet?

Van de Beek schrijft helder. Hij schuwt stevige uitspraken niet. Daarom  never a dull moment. In de loop der jaren is hem vaak een te exclusieve focus op het lijden verweten. Zeker in dit meest recente boek laat hij zien dat dat verwijt niet terecht is, althans nu niet meer. Zo’n samenvattende studie biedt ook altijd de mogelijkheid op kritiek in te gaan. Daar zijn in dit boek heel wat sporen van te vinden. Te midden van alle terechte aandacht voor wat er in de wereld en in persoonlijke levens allemaal scheef kan gaan, constateert Van de Beek nu ook dat er ‘zoveel dagen in de zon zijn en zoveel momenten van vreugde’. Zulke lichtpuntjes zocht men in zijn vroegere werken vaak tevergeefs.

Nu kan hij dit boek zelfs besluiten met de zin: ‘We stoppen met de theologie. We gaan vieren en leven.’ Per slot van rekening moet ook een theoloog van ophouden weten.

Martien E. Brinkman
Emeritus hoogleraar oecumenische/interculturele theologie
Vrije Universiteit Amsterdam

Van Martien Brinkman verschenen de volgende boeken:

Klik op de afbeelding voor meer informatie

grote woorden brinkman
dichtbij het onuitsprekelijke brinkman
hun god de mijne martien brinkman